DE WOLKKOLOM EN DE VUURKOLOM
‘En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts weg van het aangezicht des volks’ (Exodus 13: 21 – 22).
De vakantietijd is weer aangebroken. Velen gaan op reis, op weg naar hun vakantiebestemming. Misschien ver weg in het buitenland of misschien wat dichterbij. Of misschien blijft u het liefst thuis. Ook dan moeten we niet vergeten dat we allemaal op reis zijn, ook al gaan we niet weg in de vakantie. De Bijbel, het Woord van God, leert ons, dat we reizigers zijn op weg naar de eeuwigheid. We reizen naar de grote eindbestemming. In Exodus 13 gaat het over de grote Reisleider op deze reis. ‘En de Heere toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom (…) en des nachts in een vuurkolom’. De Heere toog voor hen uit. God gaat het volk van Israel én ons voor. De Heere gaat voor op die voor ons onmogelijk schijnende weg. Hij is de grote Reisleider, de grote Gids. Laten we de tekst goed lezen. Het gaat over de wolkkolom en de vuurkolom. Wellicht denken we dat die hen voorgingen, maar dat staat er niet. Er staat niet dat ze het daarvan moesten hebben. Nee, de Héére toog voor hun aangezicht des daags in een wolkkolom en des nachts in een vuurkolom. Het is de Heere Zélf. God Zelf gaat mee.
De weg door de woestijn was geen makkelijke weg. Maar de Héére toog toch voor hun aangezicht? Dan gaat het toch allemaal goed? Als de Heere meegaat en er is schaduw van de wolkkolom overdag en ’s nachts een vuurkolom, dan gaat het toch best? Ja, hadden ze dat nu maar steeds geloofd. Hadden ze daar nu maar altijd op vertrouwd, maar we lezen iets anders.
Daar staan de Israëlieten voor de Rode Zee. Ze kunnen niet verder. Hoe moet het nu? Vóór hen de Rode Zee, opzij de bergen en achter hen de vijand. Een onmogelijke weg. En dan beginnen ze te klagen, te murmureren. Je zou zeggen: ‘Ja maar, de Heere heeft u toch uitgeleid? Kijk eens naar de wolkkolom en de vuurkolom. De Heere zal u bewaren, Hij zal u beschermen. De Heere is uw Herder, u zal niets ontbreken. Vertrouw op Hem.’ Maar dán blijkt dat het ongeloof en het verdenken van de Heere nog zó sterk is. Dan beginnen ze te mopperen en te murmureren. Ze spreken tegen Mozes en Aäron: ‘Waarom hebben jullie ons uit Egypteland geleid? We hadden beter in Egypte kunnen blijven.’ Wat hebben ze harde gedachten van God.
We lezen in vers 22: Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts weg van het aangezicht des volks. Wat een wonder! Heel die reis door de woestijn, nam Hij de wolkkolom en de vuurkolom niet weg, ondanks alle zonde, ondanks het ongeloof en de harde gedachten die ze soms van de Heere hadden. O, wat een trouw! De Heere is zo getrouw als sterk. Hij is de Getrouwe, de Eerste en de Laatste. Hij leidde het volk uit Egypteland en Hij leidde hen heen naar het beloofde land. Telkens weer kwam de Heere hen te hulp. Verderop in de geschiedenis beginnen ze wéér te mopperen als er geen water is. Maar de Heere opent de rots en er komt heerlijk fris stromend water uit. Als ze honger hebben, geeft de Heere dat heerlijke manna uit de hemel. De Heere is goed.
Wat is dat wonderlijk. Ondanks het gemurmureer, het ongeloof, het gemopper en de boze gedachten: ‘Mozes, zijn we daarvoor nu uit Egypteland gegaan? Moeten we nu hier sterven?’ Ondanks al dat ongeloof is de Heere de Getrouwe. Wat is dat een troostrijke gedachte. Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten (Hebr.13:5). Hij nam de wolkkolom des daags, noch de vuurkolom des nachts weg van het aangezicht des volks (Exodus 13:22). Is het u weleens een wonder geweest?
Misschien zijn er vandaag mensen die zeggen: ‘Ik ben moedeloos. De weg is lang en moeilijk. Zou ik wel ooit het Beloofde Land ingaan? Ik vrees dat ik halverwege nog voor eeuwig zal omkomen.’ De Heere is de Getrouwe. Hij nam de wolkkolom en de vuurkolom niet weg, ondanks moedeloosheid, ondanks zonde en ongerechtigheid. Asaf zingt in Psalm 73: Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen. In Psalm 68 zingen we over de woestijnreis van het volk van Israël uit Egypte naar Kanaän: Daar staat niet: Gij hebt de kinderen van Israël dat land bereid door Uw sterke land. Nee, er staat: Gij hebt ellendigen dat land bereid door Uwe sterke hand, o Israëls Ontfermer. Zó komen ze Thuis!
Ds. J.B. Zippro