DE NODIGING TOT HET LEVENDE WATER

‘En op de laatste dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: ‘Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke” (Johannes 7:37).

Het is de laatste dag van het Loofhuttenfeest. Duizenden mensen zijn bijeen in de tempel. De Heere Jezus is er ook bij, want Hij is gekomen om de wet te vervullen. Uit de menigte begint een jubel op te stijgen, die aanzwelt: ‘Och Heere, geeft nu heil!’ Waarom jubelen deze mensen zo? Wel, zo begroet men naar het oude gebruik de priester die de tempel binnenloopt met een gouden kruik die gevuld is met water, geschept buiten Jeruzalem uit de bron Siloah. En in de voorhof staat een andere priester, die deze gouden kruik overneemt en leeggiet in twee zilveren vaten. Daarvan is de bodem doorzeefd, zodat het water vrij neerstort. En als dat water neerstort bij het brandofferaltaar, dan groeit dat gejuich aan tot een geweldige jubel: ‘Wij zullen met vreugde water scheppen uit de fonteinen des heils!’ Iedereen juicht mee.

Helaas hebben veel mensen die daar juichen genoeg aan deze eeuwenoude traditie. Intussen gaan ze voorbij aan de echte bron van het heil: de Heere Jezus. Maar er zijn er ook die met het water uit deze gouden kruik hun dorst niet kunnen lessen. En dat weet de Heere Jezus ook, want Hij kent degenen die de Zijnen zijn. Want als deze jubel weggestorven is, dan stelt de Heere Jezus zich op een geschikte plaats in de tempel op om die dorstigen tot Hem te nodigen. Hij roept: ‘Wie dorst, die kome tot Mij en drinke!’

Wij zijn gewend aan veel water en daarom weten wij niet zo goed wat echte dorst is. Maar als we echt dorst krijgen, trekt er een smachtend verlangen naar water door ons bestaan. Dan is er maar één verlangen dat overblijft: dat is water drinken. In het oosten kwam dat vaak voor: dorst. Als wij in de Bijbel lezen over dorst, dan is dat vaak het beeld van onze geestelijke ellende waarin wij door de zonde gekomen zijn. Dat is een dorst waaruit alleen God ons verlossen kan. Van nature hebben wij wel dorst, maar die richt zich op het aardse. Immers, het dorsten naar de Heere Jezus en Zijn gerechtigheid ontbreekt bij ieder mens van nature helemaal. Dan hebben wij geen betrekking op God en Christus en dan is er ook geen verlangen om door de Heilige Geest geleid te worden. Gaat u zo nog steeds naar de kerk? Dan bent u de ellendigste van alle mensen, want dan bent u nog gericht op uzelf en dat wordt eenmaal eeuwig dorsten! Maar in dit woord van de Heere Jezus is een onmetelijke ruimte. Hij zegt: Zo iemand dorst! Dat kan iedereen zijn. Dat kunt u of dat kan jij zijn! De Heere Jezus laat het u verkondigen: Indien u ooit dorst heeft, weet dan dat u tot Mij kunt komen en drinken. Hij roept het u nu nog toe: ‘Gij slechten, hoelang zult gij de slechtigheid beminnen? Keert u tot Mijn bestraffing; zie, Ik zal Mijn Geest overvloedig op u uitgieten en Ik zal Mijn Woord u bekendmaken’. Ga maar op uw knieën en smeek: Heere, wilt U dat doen, Uw Woord mij bekendmaken en wil mij die dorst geven, die in het Woord mij wordt aangewezen?

Wie dorsten er naar God? Dat zijn mensen die door Woord en Geest bekend zijn gemaakt met hun schuld voor de Heere. En als zij dan zien dat deze schuld betaald moet worden, dan komt er een brandend verlangen naar verlossing. Dan komt er een sterke begeerte om uit die ellendige toestand verlost te worden en hersteld te worden in Gods gunst en gemeenschap. Dan wordt Psalm 42 onze hartepsalm. Wat is het dan groot als de Heilige Geest licht gaat werpen op de Heere Jezus als de enige weg ter ontkoming. Dat eerste licht op Jezus geeft al een diepe, innige dorst om deze Zaligmaker te vinden. En elke keer als er door de Schriften meer licht valt op de Heere Jezus, wordt die dorst weer opgeroepen. En die dorst gaat naar Hem uit. Het is een dorst om in Jezus de vergeving van zonden en de vrede met God te vinden. Wat komt er dan een verlangen in mee om de Heere Jezus door het geloof te aanvaarden. Wat een vreugde is daarin om een ogenblik onze hand te mogen leggen aan de zoom van Zijn kleed! Hebt u als zo’n dorst naar Hem?

Ds. J.S. van der Net

HET WOORD BEWAREN

‘En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef en het Kindeke liggende in de kribbe. En toen zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord dat hun van dit Kindeke gezegd was. En allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd door de herders. Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart’ (Lukas 2:16-19).

We kunnen hier in de eerste plaats aan de herders zien, dat het zingen en prediken van de engelen niet tevergeefs is geweest. Want zó lief kunnen ze hun kudde niet hebben, dat ze zich niet gereed zouden maken om op weg te gaan, omdat ze nu ook zelf het Kindje willen zien, over Wie de engel predikt – Christus, de Heere! Dat is de eerste vrucht die op de prediking van de engelen volgt. De tweede vrucht is, dat de herders zelf ook predikers worden en tegen iedereen zeggen, wat zij over dit Kindje gehoord hebben. Ze gaan op weg en prediken in de herberg en op allerlei andere plaatsen vrijmoedig over wat ze gehoord en gezien hebben. Zo’n voorbeeld moeten wij ook volgen: Christus in het Woord zoeken, in Hem geloven en Hem in het openbaar voor iedereen belijden.

In de tweede plaats zien we ook, hoe het volk de prediking over het nieuw geboren Kindje ontvangt, want de evangelist zegt (vers 18): ‘Allen die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun door de herders gezegd werd’ – zij verwonderden zich, maar weinigen geloofden het! Voor de meesten is het een verwonderen geweest, dat niet lang heeft geduurd. Dat weten we uit ervaring, want zo gaat het nog, dat God onder Zijn onderdanen zulke verkeerde en vergeetachtige mensen heeft; Hij doet hun goed of kwaad, Hij bestraft hen of spreekt tot hen met vriendelijke woorden, het is allemaal gauw vergeten. Zo’n schandelijk ding is het hart van een mens, dat het snel de werken en daden van God vergeet, en onze Heere God altijd tegenstaat. Zodoende moet Hij steeds weer nieuwe weldaden geven en met nieuwe bestraffingen komen, zullen we eindelijk wakker worden en Zijn goedheid gedenken, anders zijn we het spoedig vergeten – zó zal het hier ook gegaan zijn.

In de derde plaats wordt hier in Maria een voorbeeld gegeven van hen die Gods Woord goed horen en bewaren. ‘Maria’, zegt de evangelist (vers 19), ‘bewaarde al deze woorden en overlegde die in haar hart.’ Dat is: zij overdacht deze woorden met ijver en ernst; net als zij nu doen die Gods Woord bewaren, onderzoeken en overdenken. Zij vinden hoe langer hoe meer schatten en vertroosting daarin, en ze worden van dag tot dag meer verzekerd van hun geloof. De roekeloze geesten echter, waar het bij het ene oor in- en bij het andere weer uitgaat – je kunt zolang en zoveel prediken als je wilt – het bewaren zolang als een plons in het water te zien is. Dat doet Maria niet. Voor haar was er veel aan gelegen, daarom bewaart ze het, ze schrijft het in haar hart, ze overlegt het, ze herinnert het, en ze denkt bij zichzelf: Wat betekent dat? Het is een alles te boven gaande zaak, dat ik de moeder van dit Kind ben, voor Wie de hemelse engelen afdalen op aarde en over Wie zij prediken en zingen: Hij is de Zaligmaker der wereld, Christus de Heere. Al zou de hele wereld het hebben tegengesproken en hebben gezegd: Dit Kind is níét de Zaligmaker der wereld – dan zou toch niemand dit van haar hebben kunnen afnemen of haar daaraan kunnen doen twijfelen – ze zou er rotsvast op hebben gestaan en erbij zijn gebleven: dat haar Zoon de Zoon van God is en de Zaligmaker en Heere van de hele wereld.

Zo’n hart was het hart van de maagd Maria, waarin deze woorden als ingegraveerd zijn gebleven. Allen nu, die het Woord zó aangrijpen, die hebben het ware kenteken van Christus, het echte zegel en merkteken – ze laten zich het Woord niet ontnemen, al komen er ketters of de duivel zelf. Zoals zij eens daarvan gehoord en geloofd hebben, zó blijven zij daarbij. Bij de anderen of zij het zelf horen en zich erover verwonderen, blijft het niet lang, maar is het spoedig vergeten.

Dr. M. Luther

(Uit een preek gehouden op tweede kerstdag 1531, www.maartenluther.com)