EEN SCHAT IN DE HEMEL
‘Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een leven hoop, door de opstanding van Jezus Christus; tot een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u’ (1 Petrus 1:3 en 4).
Doorgaans waren de verdrukte christenen in de heidenwereld niet rijk in materiële goederen. Ook nu zijn het niet zozeer de rijke, machtige mensen die tot het Koninkrijk van God behoren. Het dwaze, het zwakke, het onedele, dát heeft God verkoren tot zaligheid (1 Kor. 1:26). Petrus mag wijzen op een rijkdom die van geheel andere orde is. Dat is de hemelse rijkdom, ofwel de heerlijke erfenis die in de hemel wordt bewaard. Voor Gods kinderen ligt dus een schat te wachten, ‘een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u’. Jezus sprak over deze schat tegen de rijke jongeling: ‘En gij zult een schat hebben in de hemel’ (Markus 10:21). Niemand kan bij deze schat komen. Niemand kan die schat dan ook stelen, kapotmaken of kwijtraken.
De hemelse heerlijkheid is het nieuwe Jeruzalem dat straks zal neerdalen op de aarde, zoals het wordt geschilderd in Gods Woord (Openb. 21). De inwoners van dit ‘nieuwe Jeruzalem’ worden hartelijk verwelkomd. De Heere zal tegen hen zeggen: ‘Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld’ (Matth. 25:34). Het is een plaats waar veel ruimte is: ‘In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen’ (Joh. 14:2). Het is de plaats waar het Lam in Zijn volle heerlijkheid is. Dáár zal Christus de door Hem gekochte en verloste kinderen van God verlichten, weiden en leiden. ‘Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren’ (Openb. 7:17). Er zal volkomen vrede en vreugde zijn, omdat mensen weer in een volkomen verzoende betrekking met God en met elkaar zullen leven. ‘Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden’ (Jes. 51:11).
Hebt u weleens de Ziekentroost, die achter in uw Bijbeltje is opgenomen, gelezen? Als ik deze vraag stel op een cursus godsdienst of tijdens belijdeniscatechisatie, steekt bijna niemand de vinger op. Dat is opvallend, want het is een heel bruikbaar middel om zich voor te bereiden op het sterven. Dat is ook de ondertitel van het werkje: ‘Welke een onderwijzing is in het geloof en de weg der zaligheid, om gewillig te sterven’. Het laatste gedeelte gaat in zijn geheel over het verlangen om in te gaan in de hemelse heerlijkheid. Lees maar een stukje mee: “Wij behoren naar de hemel te verlangen, want we moeten dit lichaam verlaten om bij de Heere te komen. Nu we er zeker van zijn, dat we door Christus met God verzoend zijn, nu behoren we, zo zegt Gods woord, een sterk verlangen te hebben om ons sterfelijk lichaam te verlaten. Op die manier krijgen we de heerlijke erfenis, die God in de hemel voor al Zijn kinderen bestemd heeft’. Verderop wordt de zieke erop gewezen dat het noodzakelijk is om te sterven teneinde te kunnen delen in Gods heerlijkheid. ‘Deze glorie kunnen wij alleen maar ontvangen door veel lijden heen’.
Aansprekend is in verband met het verlangen naar het hiernamaals ook het gedicht van Hieronymus van Alphen (1746-1803). Lees en overdenk het eens:
Hoe dichter ik nader
Aan ’t huis van mijn Vader,
Hoe sterker ik hijg
Naar d’ eeuwige woning
Het feest van mijn kroning
En ’t eind’ van de krijg.
En wat zou mij hind’ren?
‘k Zie d’ uurtjes reeds mind’ren.
Laat werelds gedruis
Mijn moed niet verslappen;
Nog weinige stappen
En dan ben ik thuis!
Bent u al erfgenaam van deze schat in de hemel? Verkregen in de weg van de wedergeboorte (vers 3) waardoor we een vreemdeling op aarde werden en gingen uitzien naar de Stad die fundamenten heeft? Zonder het ‘mijnende geloof’ in de verdienste van Christus kunnen we geen aanspraak maken op deze schat, op deze erfenis. Maar als er een druppel bloed van deze Borg op uw ziel is gesprengd, bent u een erfgenaam van deze schat. Als dat zo is, verlangt u dan ook naar de ontmoeting met uw Bruidegom? Als u deze vraag aan Christus stelt, krijgt u zondermeer een bevestigend antwoord. Hij verlangt naar de ontmoeting om Zijn bruid te mogen zien, van aangezicht tot aangezicht, om al de tranen bij deze zwarte doch lieflijke bruid af te wissen, om altijd bij haar te blijven. Hij bidt: ‘Vader, Ik wil dat zij bij Mij zijn’. En dat gebed zál verhoord worden.
Ds. W.A. Zondag