Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft (Deel 3)

‘Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?’ (Rom. 8: 31-32).

In de vorige aflevering van de kerkbode stonden we stil bij Paulus’ indrukwekkende loflied, zijn zegelied waarin hij ons voorhoudt dat alle dingen moeten medewerken ten goede (Rom. 8: 28). Alle dingen… Het is een antwoord op de vele ‘waaromvragen’ die de harten van Gods kinderen kunnen bezetten. Om hen een andere richting op te laten kijken… Welnu, om aan te tonen dat er sprake is van een zeer vast fundament waarop de zaligheid van de geestelijke pelgrim gebouwd is, neemt hij ons vervolgens mee naar Gods eeuwig welbehagen, de verkiezing van eeuwigheid. En zo trekt hij een lijn van eeuwigheid naar eeuwigheid. Hij houdt de lezers als het ware een gouden keten voor: ’En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt’ (Rom. 8: 30).
We volgen Paulus nu verder in zijn bemoedigende zegelied. Hij stelt ons heel persoonlijk de vraag: ‘Wat zullen wij dan tot deze dingen (dus alles wat we tot nu toe hebben gezien en hebben meegemaakt, red.) zeggen?’ (Rom. 8: 31). Ja nu wordt het even stil… Wat moeten we hierop antwoorden? Als je heel menselijk denkt, zou je kunnen zeggen: ‘Dat hangt ervan af, hoe zwaar de weg is of wordt. Het hangt af van zoveel factoren…’. Maar onze leermeester geeft een heel ander antwoord. Een zeer krachtig antwoord dat vermoeide en moedeloze mensen nieuwe kracht zal geven: ‘Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’

Nu zou je Paulus kunnen tegenwerpen: ‘Maar hoe weet ik dat dan? Hoe weet een moedeloos mens dat God voor ons is en dat Hij de sterkste, mijn Helper in nood is? Hoe weet ik dat déze Helper mij nooit zal begeven, nooit zal verlaten ook al schijnen alle omstandigheden zo tegen mij te getuigen?’

De apostel weet wel dat zulke vragen in de harten van mensenkinderen leven. Daarom werkt hij zijn korte stelling uit in vers 32, waar we als ‘toelichting’ lezen: ‘Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?’ In de gave van de Zoon ligt voor Paulus de sleutel. Als God de Vader Zijn enige Zoon, Zijn ooilam (het Lam Gods), Zijn troetelkind heeft willen geven…, en als Jezus Zichzelf heeft gegeven tot een volkomen verzoening…., dan heeft God dus werkelijk alles gegeven wat Hij maar kon geven. Dan is het toch meer dan ‘logisch’ dat Hij eveneens het mindere zal geven?

Laat ik het uitleggen. Stel dat een jongeman ten gevolge van een aantal tegenslagen in zijn leven een schuld van wel honderd duizend euro heeft gemaakt en niet meer weet hoe hij nu verder moet. De schuldeisers willen al zijn privébezittingen, waaronder zijn eigen woning, verkopen. De jongeman is radeloos en durft zijn – hiervan onwetende – vrouw niet te vertellen wat haar en de kinderen boven het hoofd hangt. Hij vertelt het wel aan zijn geliefde vader. En die zegt: ‘Ach jongen, ik heb gelukkig gespaard en dat is meer dan die honderd duizend euro. Daarmee kan en wil ik al jouw schulden betalen, zodat jij met je vrouw en kinderen in je huis kan blijven wonen’. Wat zal die jongen blij en dankbaar zijn! ‘Vader, dat u dat voor mij wil doen…’.

Maar nu heeft de jongeman op dat moment een lege portemonnee. Er is geen geld voor een maaltijd. Stel dat hij zegt: ‘Vader, heeft u ook nog wat geld voor een maaltijd? We hebben geen geld om boodschappen te doen’. Wat denkt u, zou die vader dan zeggen: “Nee jongen, ik heb nu wel genoeg betaald, het is een keer op?’ Dat is toch ondenkbaar! Nee, deze vader zal zeggen: “Maar jongen, als ik zo’n grote schuld heb betaald, dan kan ik toch zeker wel een maaltijd voor je betalen. Hier heb je geld, genoeg om boodschappen mee te kunnen doen. Het is genoeg voor vandaag maar ook voor morgen en overmorgen’.
Wel dát bedoelt Paulus te zeggen! Zal de goedertieren hemelse Vader tegen Zijn geliefd kind zeggen: ‘Ik heb nu wel genoeg betaald, Ik heb Mijn Zoon gegeven. Nu moet je het voor het dagelijkse leven, voor je dagelijkse zorgen, maar zelf uitzoeken?’ Nee toch?!

De Heere zegt daarentegen: “Maar kind, als ik toch zo’n grote gave heb willen doen, dan begrijp je wel dat Ik je ook dagelijks wil onderhouden met alle dingen die je nodig hebt, zoals: voedsel, drinken, onderdak, bescherming en kracht om verder te gaan. Zijn het niet de woorden van de Zaligmaker: ‘Al deze dingen zullen u toegeworpen worden’ (Mattheus 6:33). Om het met onze kerkvader Augustinus te zeggen: de Heere strooit wel kruimels moeite door ons dagelijks eten om te voorkomen dat ons eten te lekker gaat smaken, om te voorkomen dat we het te goed naar ons zin zouden krijgen op aarde, om te voorkomen dat we denken dat de ‘herberg’ onze vaste woning is. Maar in die moeiten, in die dagelijkse zorgen wil de Heere Zijn hulp en bijstand geven. Zelfs in het grootste verdriet is Hij een Helper voor hulpelozen en geeft Hij kracht aan krachtelozen. Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht. De dichter zingt daarvan (Psalm 33: 10a):

Zijn machtig’ arm beschermt de vromen,
En redt hun zielen van den dood;
Hij zal hen nimmer om doen komen
In duren tijd en hongersnood.
In de grootste smarten
Blijven onze harten
In den HEER gerust.

Ds. W.A. Zondag

Alle dingen moeten meewerken (Deel 2)

‘En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn‘ (Rom. 8: 28).

Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet. Het zijn de afscheidswoorden van Mozes (Psalm 90:10). Wie dat in zijn of haar leven gaat ondervinden, kan zich zeer pijnlijk gaan stoten aan de ‘waaromvraag’. Waarom is dat zo? Waarom moeten Gods kinderen eerst veel verdriet meemaken, voordat ze de hemelse heerlijkheid mogen binnengaan? De apostel Paulus schrijft hierover onder andere in het achtste hoofdstuk van de Romeinenbrief.

Boven dit ‘zegelied’ hebben de Statenvertalers als verklaring geschreven dat hier wordt verklaard ‘dat het lot der gelovigen in dit leven is met Christus te lijden’ en dat Paulus hen tevens sterkt ‘met de grootte der heerlijkheid, die daarna zal volgen’. En zo is het. Paulus verbindt zijn persoonlijke geloofservaring met bemoedigende woorden voor de ware christenen. Te midden van het lijden, terwijl het loodzware kruis moet worden gedragen, wijst hij op het venster van de hoop. Hij roemt zelfs vanonder het kruis. Wat een leermeester die zo vanuit de praktijk van de verdrukkingen en de persoonlijke levenservaring, zijn leerlingen mag bemoedigen.

Het zegelied van Paulus – en met hem van heel de Kerk – heeft een zeer gedegen ondergrond. De apostel toont aan dat het roemen in verdrukkingen een bijzonder sterk fundament heeft. Het is het fundament van de opgewekte Christus. Daarom lezen we in Romeinen 8:34: ‘Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt’.

De apostel neemt ons dus mee naar de graftuin. De dood is gedood in de dood van Christus (John Owen). Maar, niet vergeten, zo houdt hij ons voor, het is Pasen geweest. Het graf is leeg! De Heere is waarlijk opgestaan! Daarna gaan we met Paulus naar  de Olijfberg en kijken we omhoog. Kijk, zegt hij, Jezus is opgevaren naar het Vadershuis met zijn vele woningen. De Levensvorst is thuisgekomen. En dan wijst de apostel ons op de voorbiddende Christus, de  Voorspraak bij de Vader. Hij, Die bidt voor Zijn Kerk, dag en nacht (1 Joh. 2:2). Vanwege Christus’ voorbidding is er toekomst voor de kerk. De Vader zal de gebeden van Zijn Zoon nooit, maar dan ook nooit afwijzen. Daarom is er de zekerheid over de vergeving van de zonden en over de overwinning op alle vijanden. Vanwege dit machtige fundament komt Paulus tot de uitroep: ‘Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft’ (Rom. 8:37). Gods kinderen zijn al overwinnaars, maar ze leven nog in ‘bezet gebied’. Ze wonen in een wereld die onder de vloek ligt. Ze moeten nog door het tranendal… Maar niets zonder de wil van de hemelse Vader. Alle dingen moeten meewerken…

In de brief aan de Hebreeën worden Gods kinderen opgeroepen om ‘met lijdzaamheid (te) lopen de loopbaan die ons voorgesteld is’. Hoe dan? Wel zó: ‘ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van den troon Gods’ (Hebr. 12:2). Dat houdt in dat je je voortdurend moet realiseren dat het lijden maar voor een heel korte tijd is. ‘Die na kortstondig ongeneugd, mij eindeloos verheugt’. Beoordeel het lijden van deze tegenwoordige wereld in het licht van de eeuwige heerlijkheid. Zó heeft Christus dat gedaan: Hij werd getroost in Zijn lijden door te zien op de hemelse heerlijkheid die Hij na het lijden zou ingaan en de heerlijkheid die Hij voor al de Zijnen zou verdienen. Daarom zegt de Zaligmaker: volg Mij! Zet je voeten in Mijn spoor, in Mijn voetstappen. Draag de littekenen van Mijn lijden in je met lijdzaamheid (Gal. 6:17). Zoals Hij de discipelen voorging naar Jeruzalem om te lijden en te sterven, zo gaat Hij nog steeds Zijn kinderen voor in de weg door dit leven, door dalen en krommingen.

Dan kun je zelfs – ik zeg het heel voorzichtig – het kruis ‘vrolijk’ gaan leren dragen, zoals het klassieke Doopformulier ons dat voorhoudt. Hoe dat komt? Omdat de Heilige Geest in het hart vrede, stille vrede geeft. ‘k ‘Zal Zijn lof zelfs in de nacht, zingen daar ik Hem verwacht!’ Dan leer ik het: ‘Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht’ (2 Kor. 12:9). Juist in mijn zwakheid, mijn totale afhankelijkheid, ervaar ik de kracht van de Allerhoogste. Juist als ik zo ontzettend zwak ben en dat erken, kan de Helper mij ondersteunen… En als het helemaal niet meer gaat… dragen! Het is de Heilige Geest die leert dat God alle dingen, juist ook deze moeilijkheden, laat medewerken te goede. Dat Hij het gebruikt om zo Zijn kinderen te vormen, zoals een pottenbakker een pot op zijn draaischijf maakt. Om ze naar het beeld van Christus te vormen.

Alles wat niet van Christus is, moet eraf… Dat is bidden: ‘O Zoon maak ons Uw beeld gelijk’. Als Hij het leert om onze bekommernis op Hem te werpen. Zoals de apostel Petrus het ons voorhoudt:  ‘Werp al uw bekommernis op Hem…, want Hij zorgt voor u’ (1 Petrus 5:7). Heeft u, heb jij dat al mogen doen? Heeft u zó de hand van de Heere al mogen ervaren te midden van de beproevingen, de krommingen in het levenslot?

Ds. W.A. Zondag