VERHOORDE GEBEDEN

‘En wat u bidden zult in Mijn Naam dat zal Ik doen, opdat de Vader geëerd wordt in de Zoon’ (Johannes 14:13).

Hier laat Christus ons zien wat het eigenlijke ambt en werk is van een christen, en hoe noodzakelijk dit is voor de christenheid. De profeet Zacharia spreekt erover dat Christus de Heilige Geest zal uitstorten en geven, en noemt Hem: ‘De Geest der genade en der gebeden’ (Zacharias 12:10). Want deze twee stukken moet de Heilige Geest in alle christenen werken en scheppen. In de eerste plaats: dat zij in hun harten verzekerd zijn dat zij een genadige God hebben. In de tweede plaats: dat zij ook anderen kunnen dienen door hun gebeden. Want als een christen begint Christus te kennen als zijn Heere en Zaligmaker, door Wie hij uit de dood is verlost, en in Zijn Rijk en erfenis is gebracht, dan wordt zijn hart ook helemaal vol van God, zodat hij graag iedereen tot deze genade zou willen brengen.

Deze schat dat hij Christus kent, is zijn hoogste vreugde, daarom komt hij ervoor uit, onderwijst en vermaant de anderen, roemt en belijdt Hem voor iedereen. Hij bidt en zucht dat ook anderen tot deze genade mogen komen. Dan kan hij niet meer zwijgen en nutteloos zijn, maar tracht en probeert met al zijn krachten – alsof hij alleen dáárvoor leeft – om de lof en eer van God nog meer onder de mensen te verbreiden. Hij wil immers dat anderen deze Geest der genade ook ontvangen en daardoor hem ook helpen bidden. Want waar de Geest der genade is, daar maakt Hij dat wij ook kunnen en durven bidden, ja, zullen beginnen te bidden.”

Met deze tekst wil Christus ook zeggen: dat God ‘nee’ antwoordt en het gebed van niemand wil horen of aannemen, dan van hem of haar die alleen op grond van Zijn zuivere genade en barmhartigheid tot Hem komt in de Naam van Christus; zo iemand zegt met de tollenaar: ‘O God, wees mij arme zondaar genadig’ (Lukas 18:13). Leer daaruit, dat we enkel en alleen door de Heere Christus, zowel genade als verhoring van het gebed hebben. Dat we eerst kinderen van God moeten worden, zodat we Hem kúnnen aanroepen (Galaten 4:6), en daarna ook voor onszelf en anderen ontvangen wat we nodig hebben.

Daarom, waar een christen is, daar is werkelijk ook de Heilige Geest, Die niet anders doet, dan altijd bidden (Romeinen 8:26). Want hoewel Hij niet altijd met woorden door de mond spreekt, dan zucht Hij toch altijd in het hart – zoals het hart en de aders in het lichaam ook zonder ophouden kloppen – met dergelijke zuchten: Ach, lieve Vader, dat toch Uw Naam geheiligd worde, Uw Rijk kome, Uw wil geschiede, bij ons en alle mensen.

Als daarna tegenspoed en aanvechting harder drukken en meer tot God uitdrijven, dan wordt dat zuchten en bidden nog sterker, en moeten stem en mond ook roepen en smeken. Je zult geen christen kunnen vinden die niet bidt, net zomin als je een levend mens hebt zonder hartslag, want altijd klopt en slaat het hart, ook als je slaapt of wat anders doet, zodat je het niet eens meer merkt en gewaarwordt.

Dr. M. Luther

Uit: Das XIV. und XV. Kapitel S. Johannis (1538); vertaald citaat via www.maartenluther.com